Mijn atelier nu: werk in wording, schilderijen die klaar zijn, oud werk. Op het eerste gezicht heeft het allemaal niet zoveel met elkaar te maken. Omdat ik de laatste jaren steeds meer reageer op wat er zoal op mijn pad komt, steekt twijfel soms de kop op. Zit er wel een rode draad in wat ik doe? Daarom was ik blij met de reactie van collega Nico Huijbregts op het schilderij met de pigmenten en andere stoffen uit de Sikkens pigmentenkast: “Eigenlijk zijn dit ook allemaal portretten”.
Eerder was ik al in de laden met oud werk op zoek gegaan naar een schilderij dat ik zo’n jaar of tien geleden maakte met verf uit een erfenis. Aquarelverf waarvan sommige uitgedroogd in de tubes. Al die verf heb ik tot één vlek verwerkt, met daarin de droge schilfers en soms de vorm van de tube nog herkenbaar. Ik zette dat werk op de ezel naast het schilderij waar ik nu aan bezig ben. Ze hebben met elkaar te maken dacht ik, omdat het uitgangspunt bij beide hetzelfde is: verf. Maar tot mijn verrassing zag ik iets wat ik eerder niet had gezien, het werk uit 2007 was net een portret. Met dit werk ontdekte ik een schakel tussen de long stay portretten en de vlekken uit de Sikkens pigmentenkast.
Met de materialen uit de pigmentenkast een schilderij van maken van die pigmentenkast, stuitte op een hindernis. De pigmenten, vooral aan de linkerkant, laten zich vrij eenvoudig tot verf verwerken, maar aan de rechterkant zitten er nogal wat bindmiddelen, harsen, siccatieven, vulstoffen e.d. Die naschilderen wilde ik niet, dus daar moest ik iets anders voor bedenken.
De oplossing bleek eenvoudig: zoveel mogelijk alles zo puur mogelijk uit de potjes op het doek aanbrengen. Wel moest ik nogal wat vast zittende dekseltjes verhitten om ze open te krijgen, vaste stoffen vloeiend maken door verwarmen of met het juiste oplosmiddel.
Zo leverde zelfs siccatief, een middel om olieverf sneller te laten drogen, puur gebruikt een mooie vlek op.
Hieronder enkele potjes en de vlekken die ik met de inhoud ervan maakte.
Vier maal cumeronhars: het potje, de inhoud, in het oplosmiddel ethanol en de nog natte vlek.
Research
Een en ander vereiste wel wat studie en onderzoek. In de masterscriptie over de pigmentenkast van Lise Wolfert, waar ik al eerder over schreef, vond ik de meeste informatie om de onbekende materialen te identificeren. De daarin besproken boeken voor het schildervakonderwijs van J.A.P. Meere had ik nog uit mijn eigen opleiding. Ze bleken nuttig, vooral voor de informatie over harsen en vernisbereiding.
In maart publiceerde uitgeverij Vantilt (gaf ook mijn boek met tbs-portretten uit) een prachtige uitgave over het Hafkenscheidkabinet uit het Teylersmuseum.
Met dat Hafkenscheidkabinet maakte ik lang geleden al kennis. Het was denk ik 1995, ik had een afspraak in de bibliotheek van het Teylersmuseum om een 18de eeuws boek over kristallografie te bestuderen. De auteur van dat boek had van de kristallen die mijn belangstelling hadden ook perenhouten modellen gemaakt. Omdat ik die graag wilde zien, nam men mij mee naar de kamer van de betreffende conservator. Bij mijn uitleg waarom ik daar zo in geïnteresseerd was, vertelde ik dat ik schilder was… “O, we hebben net iets binnen gekregen wat u wellicht ook zal interesseren”. Ik werd meegenomen naar een klein kamertje in het depot. Daar stond dat Hafkenscheidkabinet! Een kast met negentien laden met een collectie historische pigmenten. Ja, wat doe je dan, onverwacht oog in oog te staan met laden vol schatten. Veel verder dan de vraag of ik het geel van de guttegom en het blauw van de lapis lazuli mocht zien kwam ik niet. De betreffende laden werden voor me geopend.
Hieronder lade 11 met daarin drie kleine flesjes: kobaltblauw, smalt en het zeer kostbare ultramarijn gemaakt van lapis lazuli.
Ik was juist zo geïnteresseerd in het blauw van de lapis lazuli, omdat ik een paar jaar daarvoor zelf pigment maakte van die halfedelsteen. Dat was een gecompliceerd klusje. Met een hamer en een vijzel de steen tot stof maken viel wel mee. Maar dat stof werd een mengsel van de vooral grijze bestanddelen met een weinig van het intense blauw. In de historische handboeken las ik hoe die te scheiden, maar dat was behoorlijk ingewikkeld. Ik bedacht zelf een eenvoudige methode, gebaseerd op het verschil van het soortelijk gewicht van het grijs en het blauw. Het blauw bleek het zwaarst.
Hoe vaker ik het mengsel in water liet bezinken, des te blauwer werd het onderste laagje. Op de foto in het linkse potje het kleine beetje blauw, in de andere flesjes de rest. In alle verhandelingen over historische pigmenten kun je lezen dat dit blauw duurder was dan goud. In contracten voor schilderopdrachten werd zelfs vastgelegd hoeveel oppervlak in de schildering met dit lapis lazuli blauw beschilderd diende te worden.
Als klap op de vuurpijl kreeg ik op 2 september een mailtje uit de VS van een verzamelaarsechtpaar van mijn werk met een link naar een artikel in The New Yorker van dat weekend, het onderwerp: de grootste pigmentcollectie ter wereld, The Forbes Pigment Collection. Het artikel, geschreven door Simon Schama, bevat veel aanknopingspunten voor verder zoekwerk. Zo ontdek ik dat de directeur van het instituut dat die collectie beheert, Narayan Khandehar, in mei 2017 in Rotterdam de Mondriaan Lezing hield bij de uitreiking van de Sikkensprijs (!) aan Hella Jongerius. En, dat er bij die gelegenheid het boekje Collecting Colour werd uitgegeven over de Forbes collectie door ArtEZ Press. Uitverkocht helaas, maar na speuren toch gevonden. Honderdacht schitterende foto’s van flesjes en potjes met pigment.
Een andere publicatie An Atlas of Rare & Familiar Colour uitgegeven door The Harvard Art Museum bleek ook uitverkocht. Maar mijn Amerikaanse contact (opmerkelijk genoeg tot dan toe niet op de hoogte van mijn huidige pigmentenavontuur) spoorde nog een exemplaar voor me op. Dat kreeg ik vorige week van ze opgestuurd. Ook dit boek met een enorme hoeveelheid foto’s uit de collectie van meer dan 3000 pigmenten. In de inleiding beschrijft Victoria Finlay, die eerder een heerlijk boek publiceerde over haar zoektocht naar kleur, hoe het is om zo’n mooie collectie te mogen bezoeken:
Last month I visited the 1707 Marsh’ Library in Dublin. The books were protected by glass but even reading the titles you could be drawn into infinite worlds of imagination. Nineteenth century explorations down the Niger and to the Pacific Islands; the first editions of the novelist Charles Dickens and the satirist Jonathan Swift …; a pharmacopoeia; books of plants and spells and stars. The titles and the cracked, worn leather of the bindings had the power to transport the visitor instantly to the worlds created and narrated by men and women of the past.
The Forbes Pigment Collection is similar. The bottles and flasks are like the spine of books that most of us cannot ever open. Yet it is enough to stand in front of them for a moment of gaze, or even see them from a distance from a gallery far below (next time I go to the Harvard Art Museums, even if I don’t have another invitation backstage, I’m bringing binoculars) or see the stunning pictures in this very book to be transported instantly into a different shimmering place.
Het is beslist de moeite waard de linkjes naar de genoemde boeken te openen, zelfs door de daar zichtbare foto’s kun je al iets gewaarworden van de magische werking van kleurige stoffen in flesjes, buisjes en potjes.